Het thema van de Boekenweek is Natuur. In mijn boeken is de natuur nooit ver weg.
Eb, hoofdstuk 20. Strandgaper
“Geeske wordt opgeschrikt door een schaduw die over haar arm glijdt. Een wolk trekt voor de zon, ontneemt ze even het licht, om dan weer voort te gaan. Vanuit het noordwesten komen er nog meer wolken aan. De blauwe hemel vertoont steeds meer wit. Ze kijkt naar de haartjes op haar arm die omhoog worden geblazen door de wind. Een paar lepelaars trekt met uitgestrekte nekken voorbij. Het is tijd om naar huis te gaan.
Geeske steekt recht door het binnenland, langs de schuren, voorbij de Roomse huisjes, door het hoge gras. Gezientje blijft achter haar. Haar passen zijn nu minder groot en Geeske hoort hoe ze steeds moeizamer ademhaalt. Wanneer ze omkijkt, staat Gezientje stil. Ze torent uit boven het gras. Ze houdt een schelp tegen haar oor, de punt van de noordhoren steekt boven haar vingers uit. Als ze merkt dat Geeske naar haar kijkt, zet ze zich weer in beweging. Geeske gaat verder, maar nu iets langzamer. De kerktoren komt in zicht en dan de omheining van het kerkhof, de kweeperenboom.”
De evolutie van een huwelijk, hoofdstuk 5. Winter
“Toen ze aankwamen waren de bladeren nog groen geweest, sappig door de regen, nu waren ze bruin en begonnen ze al aan de bomen te rotten voordat ze naar beneden vielen. Er waren wel wat droge dagen geweest, maar met zo’n grauwe lucht en zo’n hoge luchtvochtigheidsgraad dat het net zo goed had kunnen regenen. Ze had geen hekel aan de regen, verwelkomde het vaak, maar niet elke en iedere dag dat constante geroffel op het dak, op de stoep, op haar regenjas… Ze ging op haar knieën zitten en duwde met haar handen in de grond, haar armen gleden gemakkelijk tot aan haar ellebogen de aarde in. Het zwarte, vochtige kruim omsloot haar ledematen en ze bleef even zitten, geborgen in de koelte van de grond. Ze snoof de geur op van de omgewoelde aarde, de geur van verwachting, van een nieuw begin.”
De maan danst op het erf van de doden, Madrid, September 1934, Maruca Reyes [PREVIEW]
“In de deuropening stond een vrouw. Kaarsrecht, heel beheerst. Haar zomerjurkje de kleur van de Brugmansia die rondom hun huis in Batavia groeide. Heel even kwam de geur bij haar terug, de bedwelmende zweem die de bloemen verspreidden zodra het donker werd, bungelend, wiegend, steeds wijder en wijder geopend, de lucht een transparante muur van hitte en vocht. Pablo had haar de Engelse naam geleerd, Angel’s Trumpets. De jazzband van de engelen is weer begonnen met spelen, zei hij dan, het is bedtijd. Toen sliepen ze nog in hetzelfde bed. In dezelfde kamer. Ze keek naar hem. Hij keek naar de vrouw.”